-
1 Vertrauen
Vertrauen〈o.; Vertrauens〉♦voorbeelden:sein Vertrauen auf, in jemanden setzen • vertrouwen in iemand stellenjemanden ins Vertrauen ziehen • iemand in vertrouwen nemenkein Vertrauen zu jemandem haben • geen vertrouwen in iemand hebben -
2 kein Vertrauen zu jemandem haben
kein Vertrauen zu jemandem habenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > kein Vertrauen zu jemandem haben
-
3 confiance
confiance [kõfjãs]〈v.〉1 vertrouwen ⇒ geloof, gerustheid♦voorbeelden:faire confiance à qn. • vertrouwen in iemand hebbenhomme, personne de confiance • vertrouwensman, vertrouwd iemandmaison de confiance • degelijke firmaposte de confiance • vertrouwenspositieacheter qc. de confiance • iets op goed vertrouwen kopenen (toute) confiance • vol vertrouwenf -
4 ziehen
ziehen2 resultaat, succes hebben♦voorbeelden:es zieht hier • het tocht hierin den Kampf ziehen • ten strijde trekkendieser Film zieht nicht • deze film trekt geen publiekdas zieht nicht bei ihr • dat lukt bij haar nietsie zog zu ihrem Freund • zij ging bij haar vriend wonenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 kweken, fokken ⇒ telen; opvoeden♦voorbeelden:einen Graben ziehen • een sleuf, sloot gravenden Hut ziehen vor jemandem • de hoed afnemen voor iemandum einen Garten eine Mauer, einen Zaun ziehen • een tuin ommuren, omheinender Stoff lässt sich ziehen • de stof is rekbaares zieht mich heimwärts • iets drijft mij naar huisden Wein auf Flaschen ziehen • de wijn op flessen trekkenaus diesem Gestein zieht man Eisen • uit dit gesteente wint men ijzer2 Blumen ziehen • bloemen kweken, telen♦voorbeelden:das Gebirge zieht sich bis zur Küste • het gebergte zet zich voort tot aan de kust -
5 put
n. kogelwerpen--------v. plaatsen, leggen, zetten; stoppen; stellen; merkenput1[ poet] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 → putt putt/————————put2♦voorbeelden:¶ stay put • blijven waar je bent, op zijn plaats blijven————————put32 → putt putt/♦voorbeelden:1 the ship put into the port • het schip voer/stevende de haven binnen〈 voornamelijk Brits-Engels〉 put (up)on someone • iemand last/ongemak bezorgen→ put about put about/, put back put back/, put down put down/, put in put in/, put out put out/, put over put over/, put to put to/, put up put up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉5 werpen ⇒ stoten, jagen7 uitdrukken ⇒ zeggen, stellen8 vertalen ⇒ overbrengen, omzetten♦voorbeelden:put an end to (one's life) • een eind maken (aan zijn leven)put a/one's finger to one's lips • de vinger voor de lippen/mond leggen 〈 als aanmaning tot zwijgen〉put one's hand on something • de hand leggen op ietsput an idea/thought into someone's head • iemand op een idee brengenput a knife between someone's ribs • iemand een mes tussen de ribben stekenput a match to something • iets aansteken/in brand stekenput money in(to) something • geld steken in ietsput pen to paper • pen op papier zettenput pressure (up)on • pressie uitoefenen opput a price on something • een prijskaartje hangen aanput one's signature to something • zijn handtekening plaatsen onder ietsput someone on the train • iemand op de trein zettenput a stop to something • een eind maken aan ietsput one's trust in • zijn vertrouwen stellen inthe death of his son put years on him • de dood van zijn zoon heeft hem ouder gemaaktput oneself into something • zich geheel/zijn beste krachten aan iets gevenput safety above cost • veiligheid boven kosten stellenput someone across the river • iemand overzettenput something before something else • iets prefereren/stellen boven iets andersput behind bars • achter de tralies zettenput something behind oneself • zich over iets heen zetten, met iets brekenput in order • in orde brengenput in an awkward position • in een moeilijk parket brengenput in(to) touch with • in contact brengen metput into circulation • in omloop brengenput into effect • ten uitvoer brengenput into power • aan de macht brengenput someone off his food • iemand de eetlust benemenput someone off his game • iemand van zijn spel afleidenput someone off learning • iemand de zin om te leren ontnemenput someone off smoking • iemand van het roken afbrengenput someone on antibiotics • iemand antibiotica voorschrijvenput someone on his guard • iemand waarschuwenput on the right track • op het goede spoor brengenput out of business • failliet doen gaan, ruïnerenput someone out of temper • iemand uit zijn humeur brengenput a Bill through Parliament • een wetsvoorstel door het parlement krijgenput one's children through university • zijn kinderen universitaire studies laten voltooienput the children to bed • de kinderen naar bed brengenput to death • ter dood brengenput a poem to music • een gedicht op muziek zettenput the children to school • de kinderen op school doenput one's son to a trade • voor zijn zoon een beroep vindenput oneself/someone to work • zich/iemand aan het werk zettenput to good use • goed gebruik maken vanput £100 towards the cost • £100 in de kosten bijdragen〈 informeel〉 put someone through it • iemand een zware test afnemen/zwaar op de proef stellenput to flight/rout • op de vlucht drijvenput someone to (great) inconvenience • iemand (veel) ongerief bezorgenput someone to trouble • iemand last/ongemak bezorgenput £1,000,000 on the taxes • de belastingen met £1.000.000 verhogenput a proposal before/to a meeting • een vergadering een voorstel voorleggenput someone onto someone • iemand aan iemand voorstellen/bij iemand introducerenhow shall I put it? • hoe zal ik het zeggento put it bluntly • om het (maar) ronduit/cru te zeggenbe hard put (to it) to do something • iets nauwelijks aankunnen, het erg moeilijk hebben om iets te doenput under • verdoven, onder narcose brengenput it/one/something across someone • het iemand flikken, iemand beetnemenI put it to him that he was wrong • ik hield het hem voor dat hij het verkeerd hadput oneself to it to do something • zich ertoe zetten iets te doen→ put about put about/, put across put across/, put ahead put ahead/, put aside put aside/, put away put away/, put back put back/, put behind put behind/, put by put by/, put down put down/, put forth put forth/, put forward put forward/, put in put in/, put off put off/, put on put on/, put out put out/, put over put over/, put through put through/, put to put to/, put together put together/, put up put up/ -
6 blind
adj. blind; verblind--------n. gordijn; mom; misleiding--------v. verblindenblind1[ blajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 scherm ⇒ jaloezie, zonnescherm, rolgordijn2 voorwendsel ⇒ uitvlucht, dekmantel♦voorbeelden:2 his job is a blind for his spying activities • zijn baantje is een dekmantel voor zijn spionagewerk→ Venetian Venetian/————————blind2〈bijvoeglijk naamwoord; blindness〉2 blind ⇒ zonder begrip, ongevoelig3 blind ⇒ onoverzichtelijk, aan het oog onttrokken♦voorbeelden:as blind as a bat/mole • zo blind als een mol, stekeblindblind faith • blind geloof/vertrouwenhe was blindly groping his way through the forest • tastend zocht hij zijn weg door het bosblindly follow the leader • onvoorwaardelijk de leider volgenblind in one eye • blind aan één oogblind with rage • blind van woedethe blind • de blinden¶ not a blind bit of • geen schijn van, niet de/het minste〈 informeel〉 blind date • afspraak tussen elkaar nog onbekende man en vrouw; elk van de partners daarbijturn a blind eye to something • iets door de vingers zien, een oogje dichtknijpen voor ietsblind letter • onbestelbare brief————————blind3〈 werkwoord〉2 verblinden ⇒ misleiden, begoochelen3 verduisteren ⇒ verbergen, overschaduwen♦voorbeelden:2 blind someone with science • iemand overstelpen/overdonderen met kennis/feiten————————blind4〈 bijwoord〉1 blind(elings) ⇒ ondoordacht, roekeloos♦voorbeelden:1 fly blind • blind/op de instrumenten vliegen -
7 in
adj. binnen; binnengekomen (post); hoort erbij; modern--------adv. in; erin; binnen; in huis; onder druk staand; modern, "in" (in spreektaal); in periode van (van fruit etc.)--------n. betrokken bij de leidende partij; iemand met machtpositie; invloed--------prep. in; binnen; erinin1→ ins ins/————————in21 intern ⇒ inwonend, binnen-3 exclusief ⇒ afgestemd op een kleine groep/elite4 voor/met ingekomen post♦voorbeelden:3 in-crowd • kliekje, wereldje4 in box/tray • brievenbak met/voor ingekomen post————————in33 〈 het referentiepunt is een persoon of groep〉 geaccepteerd ⇒ erbij, opgenomen; 〈 van dingen ook〉 in (de mode)♦voorbeelden:come in! • (kom) binnen!fit something in • iets (er)in passenI flew in today • ik ben vandaag met het vliegtuig aangekomenmix the flour in • meng de bloem erbijthe police moved in • de politie kwam tussenbeidethe stairs were put in • de trap werd geïnstalleerdsnowed in • ingesneeuwdin between • er tussen(in)in between • tussenknow somebody in and out • iemand door en door kennen————————in4〈 voorzetsel〉1 〈plaats of ligging; ook figuurlijk〉in2 〈richting; ook figuurlijk〉in ⇒ naar, ter3 〈met abstract naamwoord dat handeling of toestand uitdrukt; voornamelijk idiomatisch te vertalen〉- ende ⇒ in, be-, ver-, ge-6 〈 medium〉in7 〈 verhouding, maat, graad〉in ⇒ op, uit9 in zover dat ⇒ in, met betrekking tot, doordat, omdat♦voorbeelden:wounded in the leg • aan het been gewondin my opinion • naar mijn meningplay in the street • op straat spelenbe in one's twenties • in de twintig zijnthere is something in his story • er zit iets in zijn verhaalin payment of • ter betaling van3 in bloom • in bloei, bloeiendehe was in charge (of) • hij was verantwoordelijk (voor)in honour of • ter ere vanbe in love • verliefd zijnbe in luck • geluk hebbenbe in pain • pijn lijdenin ruins • vervallenin search of • op zoek naarI have not been out in months • ik ben in geen maanden uit geweestin the morning • 's ochtendsearly in spring • vroeg in het voorjaarin all those years • gedurende al die jarenit melts in heating • het smelt als het verwarmd wordtthe latest thing in computers • het laatste snufje op het gebied van computerssomething in evening dress • iets in de richting van avondkledij2 feet in length • twee voet hooghe is in oil • hij zit in de olie-industrieequals in strength • gelijken wat kracht betreftrich in vitamins • rijk aan vitaminenbe in it • erbij betrokken zijn, meedoenhe is not in it • hij telt niet meethere's nothing in it • het heeft niets om het lijfpainted in red • roodgeverfdin Russian • in het Russisch7 in general • in/over het algemeennot in the least • niet in het minstin the main • in/over het algemeensell in ones • per stuk verkopenone in twenty • één op twintigyou have a fine brother in Henry • je hebt aan Henry een fijne broerbuy in instalments • op afbetaling kopen£100 in taxes • £100 aan belastingendifficult in that it demands concentration • moeilijk omdat het concentratie vergt→ be in be in/
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский